Feuilleton

I

In een donkere kamer staan twee mensen tegenover elkaar. Een jongen in een gestreepte trui en een jonge vrouw in een blauwe jurk. De klok zit middenin in zijn ronde en geeft 1.30 aan. De jonge vrouw heeft tranen in haar ogen staan. Ze kan het niet geloven wat de jongen haar zojuist verteld heeft. De jongen is haar zoon. Maurits is 17 jaar oud. Zijn moeder Daantje is slechts 14 jaar ouder. De band tussen de twee is intens, maar de gebeurtenissen van zojuist hebben hun leven veranderd. Slechts twintig minuten geleden leek er nog niets aan de hand toen Maurits binnen kwam.
"Het leven is onvoorspelbaar.
Een loop der omstandigheden.
Soms is het geven.
Soms is het nemen.
Donkere wolken zijn samengetrokken.
Hebben mij zojuist beetgepakt.
Ik had slechts een keuze.
Wil ik of laat ik hem?
Ik had nog zoveel te geven.
Hij had nog zoveel te nemen.
Ik heb hem laten gaan.
Het tijdelijke voor het eeuwige.
De tijd heeft geen wonden geheeld.
De tijd heeft hooguit uitstel geboden.
Mam, jij wist dat het ging gebeuren.
Alleen nog niet wanneer.
Het is klaar en we zijn vrij.
En nu moeten we vrij blijven."

Het was op dat moment een klein half uur geleden dat Maurits bij zijn biologische vader langs ging. Domingues is een lange brede donkere man. Op zijn achttiende had hij een kind gekregen met zijn vriendin Daantje. In de eerste maanden had hij er nog voor willen zorgen. Later had hij zich verloren in de drugs. Inmiddels is hij bijna zeventien jaar zwaar verslaafd. Dit verslechterde ook zijn band met zijn zoon en moeder van zijn kind. Daantje heeft hem afgestoten en het contact verbroken. Als hij helder was, mocht hij wel zijn kind nog komen bezoeken. Gisteren stond hij opeens volledig onder invloed voor de deur en had geld geëist. Daarbij heeft hij Daantje een flink aantal klappen gegeven. Maurits stond nu voor de deur verhaal te halen. Domingues was te ver gegaan.


II
"Hoi pap," zegt een wat schuchtere jongen met een getinte huidskleur. Domingues kijk hem aan, het is zijn eigen zoon. "Wat kom je doen? Wat kom je doen?" roept hij naar zijn zoon. "Rustig pap, ik kom in vrede. Laten we even naar binnen gaan." Domingues is verbaasd over de rustige reactie van zijn zoon. Hij had hem op zijn minst kwaad verwacht over het voorval van gisteren. Langzaam stapt hij opzij en laat Maurtis binnen komen. "Heb je spijt?" vraagt Maurits. Domingues denkt na. Spijt heeft hij niet, Daantje heeft alles van hem afgepakt, dan kan ze hem toch op zijn minst nog wel financieel ondersteunen. "Nee, niet over gisteren."

De woede begint te koken door het lijf van Maurits. Waar haalt die man het gore lef vandaan om geen spijt te hebben. Dat hij de fout in gaat door die verslaving kan hij nog begrijpen. Daar wil hij hem ook maar al te graag bij helpen, maar dat zijn eigen vader zijn moeder slaat zonder spijt gaat te ver. De twee lopen de huiskamer van Domingues binnen. Het is slordig. Papieren liggen over de vloer, er liggen overal etensresten en het stinkt. Maurits zegt: "Ik heb wat voor je bij je. Die coke en die wiet het is allemaal maar matig spul. Ik heb nu iets daar ga je echt een geweldige trip van beleven."
Enigszins verbaast kijkt Domingues naar zijn zoon. Dit was wel het allerlaatste wat hij had verwacht, maar wat is dit heerlijk. Zijn zoon komt hem goed spul brengen. Snel gooit hij de pizzadozen en wat papierwerk van de bank en laat Maurits zitten. "Laat eens zien jongen, wat heb je." Maurits haalt een injectienaald met een groenkleurige vloeistof uit de binnenzak van zijn jas. De ogen van Domingues beginnen te glunderen. Hij herkent het niet, maar dit moet goed spul zijn.
"Je moet het in je aderen spuiten."
"Net alsof ik niet weet hoe je dat moet doen. Goed gedaan hoor jochie."
De woorden malen door Maurits zijn hoofd. Deze man is niet meer te redden. Hij ontdoet de injectienaald van zijn bescherming en geeft het aan zijn vader. Deze twijfelt geen moment en steekt de naald in zijn arm. Maurits staat op en loopt naar de deuruitgang.
"Je hebt winnaars, je hebt verliezers, je hebt vechters en je hebt denkers.
Ik ben een winnende denker.
Jij een verliezende vechter.
Jij vocht voor elk shot.
Ik dacht aan hoe ik jou dat shot kon laten overwinnen.
Maar er was geen winst meer mogelijk voor jou.
En daarom nam jij zojuist jouw verliezende shot.
Dag pap!"
Domingues kijkt zijn zoon aan en voelt alles duizelen. Dan krijgt hij een steek in zijn borstkas. Hij glijdt van de bank af en beland met zijn hoofd op de vloer. Hij beweegt niet meer.

III
Daantje is in paniek. Haar zoon heeft zijn vader vermoord. Twee personen waar ze zoveel van heeft gehouden, die elkaar en haar zoveel verdriet hebben aangedaan. Ze zakt door haar knieën en de tranen biggelen langs haar wangen. Ze snapt haar zoon. Domingues was niet goed en deed hun pijn, maar moord. Hoe moet ze dit oplossen? Ze wil haar zoon niet verliezen. Maurits is juist zo een slimme jongen. Hij zit in het laatste jaar van het VWO en heeft allemaal wilde plannen voor zijn toekomst. “Hoe moet het nou jongen?” stamelt Daantje.  De diepbruine ogen van Maurits kijken zijn moeder observerend aan. “Mam, maakt u geen zorgen. Alles, maar dan ook alles zal goed komen. Zwijgen telt nu. Rouwen dat kan. Maar praten over wat er is gebeurd, is de gebeurtenis niet waard. Het was enkel en alleen een afronding.” Daantje vraagt zich af hoe Maurits aan die wijze woorden komt. Hij spreekt alsof hij alles zeker weet. Ze loopt op hem af en omhelst hem.

Er stopt een auto op het erf. Maurits wordt er wakker van. Hij kijkt naar de klok en ziet dat het inmiddels bijna tien uur is. Snel springt hij uit zijn bed en trekt wat kleren aan. Door het raam ziet hij dat het een politieauto is. Er schieten gedachtes door zijn hoofd. Zijn er mensen die hem gezien hebben? Zijn er andere bewijzen? Dan beseft hij dat de politie hen in komt lichten over de dood van zijn vader. Hij hoort zijn moeder roepen: “ Maurits, kom je even naar beneden?” Hij hoort in haar stem dat ze angst heeft. Angst voor wat ze horen gaat, maar ook angst om hem kwijt te raken. Langzaam loopt hij de trap af. Daar staan twee politieagenten. Een vrouw van bijna dertig met lang bruin haar, blauwe ogen en een strak gezicht. Naast haar een man van zeker vijftig met grijs haar en een bril. Allebei in een politiepak. “Gaat u beiden even zitten”, zegt de agent. Ze weten niks, denkt Maurits. Aan de agenten kan hij zien dat ze niks weten. De stem van de man heeft een te  warme klank. Hij is voorlopig veilig.

IV
Wanneer de agenten zijn vertrokken loopt Maurits naar zijn moeder toe. Hij wil haar omhelzen, maar ze reageert afstandelijk en duwt hem weg. "Je hebt het allemaal kapot gemaakt. Je kan wel zo wijs doen, maar je hebt je eigen vader vermoord. De politie gaat je vinden. Je bent gek. Ik wil dat je weg gaat!" Maurits is perplex, deze reactie had niet verwacht. "Maar, mam?" "Niks! Ik wil dat je weggaat. Pak je spullen en donder op." "Maar waar moet ik dan heen?" "Dat zoek je ook zelf maar uit!" Verdwaast en onthutst loopt hij weg naar zijn kamer. Rustig zoekt hij zijn spullen bij elkaar. Wanneer hij een koffer heeft gevuld valt hij op zijn bed. Een traan ontsluipt zijn oog. Hij deed het uit liefde voor zijn moeder. Die liefde is nu bekoeld door zijn daad. Hij deed alles fout om goed te doen.

Langzaam loopt hij de trap af met zijn koffer. Hij ziet Daantje bij de deur staan. Voordat hij wat kan zeggen, doet ze deur open. "Ga!" Maurits buigt zijn hoofd. "Sorry, mam." Daantje reageert niet en wacht tot haar zoon de deur is doorgelopen en gooit dan de deur dicht. Hij loopt weg van zijn huis, maar heeft geen idee waarnaar toe. Eenmaal bij het winkelcentrum aangekomen zoekt hij meteen een pinautomaat. Snel controleert hij zijn saldo. Met het bedrag dat er op staat, kan hij even vooruit maar niet voor lang. Van een 
jongen die geen enkel probleem had, is hij veranderd in een dakloze en werkloze jongen. Wat moet hij nou? Waar moet hij naartoe? Het gebeurt niet snel, maar nu is hij in paniek.

V
Daantje stort neer op de grond. Opnieuw verlaten de tranen als een waterval haar ogen. Ze weet niet of ze er goed aan doet om Maurits weg te sturen, maar ze weet ook zeker dat ze hem nu even niet kan zien. Ze vraagt zich af waar het fout is gegaan. Domingues is zeventien jaar verslaafd geweest, maar nooit was dat een groot probleem geweest voor Maurits. Nu hij haar heeft geslagen, zijn blijkbaar de stoppen doorgeslagen bij haar zoon. Terwijl Maurits altijd de rust zelve lijkt te zijn. Nu had hij ook weer die enge kalmte, alsof het hem allemaal niet raakt. Het is een bijzondere jongen, dat weet ze. Maar nu hij dit heeft gedaan, moet hij even voor zichzelf zorgen. Dat moet hij kunnen en later als ze er klaar voor is, als ze er ooit klaar voor zal zijn, dan neemt ze weer contact met hem op.

Maurits loopt van het winkelcentrum naar de kerk met een fles water onder zijn arm. Hij loopt het imposante gebouw binnen en gaat op een bankje zitten. Hij kijkt om zich heen en ziet een altaar met daar boven een Jezusbeeldje. De ramen zijn allemaal van glas in lood. Er zijn verhalen uit de bijbel op uitgetekend. Hij gaat even op het bankje liggen en bekijkt de beeltenissen en probeert er een verhaal bij te bedenken. Dan gaat hij opeens rechtop zitten en probeert te bidden. ,,Lieve God. Mag ik even met U praten. Ik weet U heeft het druk, maar ik hoop dat U toch even tijd voor mij hebt. Ik heb een engel naar U toe gestuurd. Deze engel is mijn vader. Ik heb altijd van hem gehouden, zelfs tot het laatste moment. Hij had echter geen mogelijkheid meer om van mensen te houden. Maar hij was niet slecht. Ik wil U vragen om hem in de hemel op te nemen. Net zoals ik hoop dat U mij vergeeft. Ik deed het om hem te helpen. Ik hoop dat U het net zo heeft beleefd." Maurits slaat een kruisje en kijkt opnieuw naar het glas in lood. Hij weet niet of er een God bestaat, maar hij weet als er een bestaat. Hij hem zou moeten begrijpen.

VI
Met gebogen hoofd loopt Maurits weg van het kerkgebouw. Nog nooit heeft hij gebeden, maar zojuist zette hij zijn eerste stap op de weg van het onverklaarbare. Hetzelfde onverklaarbare dat hij meer dan eens had vervloekt. Hoe kan een weldenkend mens een uitvlucht nemen in een God. Nu snapt hij de reden: troost en onmacht. Langzaam naderen zijn stappen het treinstation. Als zijn moeder hem niet wil zien, zal hij moeten vluchten naar een plek waar hij wel welkom is. Dat is in de stad. Van kleins af aan slentert hij al langs de grachten. Tientallen mensen heeft hij daar ontmoet, waarvan hij er bijna net zoveel nooit meer heeft gezien. Op een iemand na: Alexios. Het is een jongen van begin 20, die met zijn vader Othello mee is verhuisd naar Nederland toen die hier aan de slag ging om de crisis in Griekenland te ontvluchten. Inmiddels gaat het goed met het gezin. Othello heeft een goede baan en Alexios studeert aan een hogeschool. Moeder Maia en dochter Thaisa completeren het gezin, maar die heeft hij nog nooit ontmoet. Alexios heeft hem altijd verteld dat de deur voor hem te allen tijde open staat. Hij besluit het erop te wagen.

Het was even zoeken, maar hij vermoedt dat het statige pand bij de gracht het juiste huis moet zijn. Maurits drukt op de bel, waar een fel en scherpend geluid uitkomt. Nou die horen ze zeker, denkt hij. Aan het gestommel in huis is te horen dat er iemand zich in de richting van de deur beweegt. Als deze open gaat, begint het hart van Maurits te bonzen in zijn keel. Langzaam voelt hij alle warmte van zijn lichaam naar zijn hoofd stromen, die hem lichte blosjes op zijn wangen moeten geven. Met dank aan de roots van zijn vader valt dat gelukkig bij hem meestal niet zo op. Voor hem staat een jonge vrouw met lange zwarte haren, die zich krullen rond haar gezicht. Een onschuldig meisjesgezicht met rode lippenstift en ondeugende donkere ogen kijkt zijn richting in. Maurits voelt dat hij wat moet zeggen, maar even weet hij geen woorden te bedenken. ,,Hallo, kan ik je ergens mee helpen,” zijn de woorden die uit de mond van het meisje komen. De krullende haren die op haar schouders dansen voorspellen haar uitdagende lichaam. Zo begeerlijk dat elke man er wel van moet stotteren, denkt hij, zo ook hijzelf. ,,J.. j.. j.. jij moet Thaisa zijn, denk ik. I.. i.. i.. eh.. ik kom voor Alexios.” De mondhoeken van het meisje bewegen omhoog, wat ervoor zorgt dat er kleine kuiltjes in haar wangen ontstaan. ,,Haha, dat klopt. Wie ben jij dan? Kom binnen, Alexios is in de huiskamer.” Ter plekke is Maurits verliefd geworden op haar lach. ,,Ik ben Maurits,” zegt hij en steekt zijn hand uit. Hij voelt dat die omvouwen wordt door de handpalm van Thaisa. Een aanraking die van hem wel een eeuwigheid mag duren, het zijn echter enkele seconde, maar wellicht is dit het begin van een voor altijd.